Oosteinde 181/183 te Vriezenveen.
Dit erf werd het schoutengoed genoemd omdat er sinds het begin van de 18e eeuw de Scholten of burgemeesters van het dorp woonden. In 1817werd de familie Engels eigenaar van het erf en sinds dien word het ook wel Het Engelsgoed of Engelsspil genoemd. Rond 1920 hing een huurder een bord aan het huis met de naam “Engelenburg”, waarschijnlijk verwijzend naar de daarvoor hem wonende familie Engels. Hij woonde er nog geen jaar, maar de door hem bedachte naam bleef nog heel lang hangen. Ook de naam Engelshof wordt nog regelmatig gehoord. Dit was eigenlijk de naam van de tuin die aan de overkant van de straat, tegenover villa Engels lag.
De oudst bekende bewoner van dit erf was waarschijnlijk Jan Berentsen Peters (ook Brouwer genaamd). Zijn dochter Geeske, gehuwd met Jan Cruys (geb. plm. 1637) kocht de helft van het huis en wat grond. Waarschijnlijk gingen ze bij elkaar in wonen en er was toen al sprake van een bierbrouwerij. Zijn zoon Claes Cruys bleef op dit erf wonen.
In 1707 woonde er Claes Cruys, welke van 1709 tot 1735 Scholte van Vriezenveen was. Zijn zoon Johannes volgde hem op als Schout en bestuurde het dorp tot aan zijn dood in 1749. Zijn weduwe trouwde later met Jan Hendrik Dikkers (geb. 1723), een zoon van de Rijssense burgemeester Dikkers. Met ingang van 1 mei 1756 werd deze benoemd tot Scholte van Vriezenveen. Verder was hij er ook nog paardenhandelaar bij. Deze nieuwe burgervader was geen gemakkelijk heer en uit oude bescheiden die bewaard bleven blijkt dat hij als een soort dictator het dorp bestuurde. Hij had echter ook zijn goede kant, en bekende men ongelijk en vroeg men vergiffenis, och, dan wilde de Scholte ook nog wel eens met de hand over zijn hart strijken. Een dergelijk voorval , waaruit ook het goede karakter van ‘vader Dikkers’ zoals hij ook wel genoemd werd, was het volgende. Het was begin november 1769. De herfststormen en het hoge water hadden de Paterswal, achter op het Oosteinde, behoorlijk gehavend. De bewoners van het dorp moesten bij beurten boerdiensten verrichten en de schade aan de Paterswal herstellen. Ook een zekere Jan Boeschen was opgecommandeerd voor dit herstelwerk. Hij kreeg, toen Dikkers het werk kwam inspecteren, een berisping. Jan Boeschen maakte zich hierover zo kwaad, dat hij de Schulte te lijf ging. Hij sloeg hem met de vuist in het gezicht. De slag kwam goed aan, en in de aanklacht, welke Dikkers tegen Jan Boeschen indiende, staat dat de Scholte ‘het bloed van het aangesigte of wange was aflopende’. Op 11 november moest Jan Boeschen zich voor dit vergrijp verantwoorden voor de Heer van Almelo en op 25 november verscheen hij voor de plaatsvervangende Scholte Frederik Bramer. Dikkers, die mede tegenwoordig was, mocht als zelf betrokkene bij deze zaak geen vonnis vellen. Boeschen verklaarde aan de plaatsvervangende Scholte, welke geassisteerd werd door twee assessoren (wethouders) dat het hem, ‘van herten leed doet, dat hij de heer Schulte in syn functie wesende in syn persoon zoodanig qualik hadde behandelt en daar aan te veel gedaan te hebben, versoekende daarvoor syn Wel Edele ootmoedig vergiffenis’. Na deze bekentenis van Boeschen trad de Scholte Dikkers naar voren en verklaarde dat hij met de bekentenis van Boeschen genoegen nam en hem, hoewel hij straf verdiende, deze kwijt schold.
In later jaren kwam Dikkers in hevig conflict met verschillende dorpsgenoten. Voornamelijk was dit het geval in de bewogen Patriottentijd 1785-1787. Dikkers was Oranjegezind en heftig tegen de Patriotten gekant. Hij stak dat niet onder stoelen of banken, doch begunstigde openlijk de tegenpartij. Het dorp was in twee kampen verdeeld, Patriotten en Prinsgezinden. Beide partijen oefenden zich in de wapenhandel en hielden exercities. Met mooie beloften- en als dat niet hielp onder bedreigingen- trachtte vader Dikkers de ingezetenen te overreden geen dienst te nemen in het korps der Patriotten. Soms kwam het openlijk tot conflicten en Dikkers ontzag zich dan niet de Patriotten persoonlijk aan te vallen. Een zekere Hendrik Bramer, één der vooraanstaande Patriotten, kreeg op zekere dag bezoek van de Scholte. Bramer was juist van een oefening teruggekeerd, toen de Scholte de woning binnentrad. Dikkers stormde op Bramer af, en onder bedreiging van ‘yselijke’ vloeken rukte hij hem de Patriottenhoed van het hoofd en vertrapte die. Bramer was geheel onthutst; zijn vrouw viel in onmacht. Een andere voorman van de Patriotten, die op zekere dag de Schulte ontmoette, werd door deze staande gehouden. Een heftige woordenwisseling ontstond. De twist liep zeer hoog op en Dikkers dreigde de patriot in een langs de weg lopende sloot te zullen werpen. Een kwade tijd voor de Patriotten brak aan in 1787, toen een Pruisisch legerkorps de Hollandse grenzen overschreed om de patriotten te ontwapenen. Ook de Vriezenveense patriotten beleefden een moeilijke tijd. Zesendertig Pruisische Huzaren reden het dorp binnen en hielden huiszoeking bij de patriotten. Geweren, pieken, trommels en vaandel werden in beslag genomen. Dikkers zijn haan kraaide weer victorie. Maar het getij kenterde. Acht jaar later- in 1795- kwam de revolutie. De Prins van Oranje moest vluchten; de Fransen kwamen in ons land. Overal dansten de Patriotten om de vrijheidsboom; ook te Vriezenveen. Het zal een doorn in het oog geweest zijn van de Oranjegezinde Schout; hij had echter voorlopig afgedaan en werd door de Representanten (vertegenwoordigers) van de Vriezenveners aan de kant gezet. Een nieuwe Patriottische Schout, Hendrik Spijker, werd in zijn plaats benoemd.
Dikkers en zijn medestanders gaven zich niet zonder meer gewonnen. Hij en de oude dorpsregering (kerkmeesters en zestienen) weigerden de onder hun berusting zijnde gemeentepapieren aan de nieuwe Municipaliteit (gemeenteraad) over te geven. Zij werden daarin gesteund door een gedeelte der dorpers, dat geen genoegen nam met hun nieuwe vertegenwoordigers. De ‘Oranjefractie’ wendde alle mogelijke middelen aan om verwarring te wekken en gaf ‘dagelijks bewijzen van haar opstandige geest’. Aan het einde van juli liepen de twisten zo hoog op, dat de Verwalter-hoofdofficier van Almelo, verlof vroeg enige Franse soldaten naar Vriezenveen te sturen, ‘daar hij geen kans ziet anderszins de rust aldaar te bewaren’. Later schijnt men zich bij de gang van zaken te hebben neergelegd; ook Dikkers zal zich onder het nieuwe regime hebben geschikt. Maar niet tegenstaande nieuwe ideeën en toestanden werd Dikkers acht jaar later -in 1803- nogmaals geroepen tot hoofd der gemeente. Het moet een stille triomf geweest zijn voor de toen 80 jarige Dikkers dat men - na de woelige jaren, die achter de rug waren – weer een beroep op hem deed. Op 13 februari 1803 werd hij door het Departementaal bestuur van Overijssel officieel tot schout van Vriezenveen benoemd. Hij bleef dit tot 1811, in welk jaar hij op 87 jarige leeftijd overleed. Als een bijzonderheid, die het tegenwoordige geslacht nog herinnert aan de Scholte Dikkers, willen wij nog vermelden, dat in de houten toren van de kerk, het uurwerk geregeld werd door twee zware Bentheimer-zandstenen gewichten. Op deze gewichten, die waarschijnlijk op initiatief van Dikkers waren aangebracht, staan de initialen J.H.D. en het jaartal 1764. Bij de afbraak van de houten toren in 1926, werden deze gewichten geplaatst in de tuin van de familie Jonker. Deze gewichten werden enige tijd later door mej. Jonker aan de gemeente Vriezenveen overgedragen. Op initiatief van Burgemeester Huysen van Kattendijke kregen deze gewichten een plaatsje op de burgemeesterskamer van het gemeentehuis ter herinnering aan schout Dikkers, die meer dan vijftig jaar aan het hoofd van de gemeente stond.
In dit artikel wordt geschreven dat Jan Kruys trouwt met een dochter van Jan Berentsen Peters (Brouwer) en dat hij bij zijn schoonvader in gaat wonen. Het verhaal over de toen al aanwezige grote kelders lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Op oude kelders van een eenvoudig naar verhouding licht huis, kan men geen grote hoge villa bouwen. Ook biervaten in en uit een kelder halen lijkt mij ook niet erg praktisch.